Er was eens een jongeman, die zei: “Stik, niets dan een tram, dat ben ik. Ik ben gedoemd te gaan, steeds langs dezelfde baan. En aan de remise gekomen, is het uit met mij en al mijn dromen.”
Zo dacht die jongeman, maar dat uitzichtloze lot bevredigde hem niet. Er moest méér zijn, dat voelde hij diep in zijn binnenste. Maar wat? Wat knaagde er zo in hem? Wat was dat hunkerende gevoel? Dat vage weten, dat er ergens iets heel moois was. Dat misschien achter de horizon of op de top van een berg op hem wachtte. Hij moest maar gaan zoeken, vond hij. Vragen aan anderen, Aan wegwijzers. Lees verder
Domme Hans
Er leefde eens in een klein dorpje een jongen. En die jongen heette Hans. Dat dorpje lag midden in de bossen. Er liep een smal zandpad naartoe, want auto’s reden er toen nog niet. Het was gevaarlijk door dat donkere bos te gaan vanwege rovers en wilde dieren.
Hans was 16 jaar en zoon van een arm boertje. Maar in hun kleine boerderij was het heel gezellig. Vooral ’s winters als er een dik pak sneeuw lag en de stormwind loeide. Dan deden de ouders met de kinderen spelletjes, zoals pandverbeuren en ganzenbord. Lees verder
Kerstmis 2015
Het was een paar dagen voor kerstmis. Ik was in mijn luie stoel ingedut en opeens stond een engel voor mijn neus. Een kerstengel, dat zag ik direct, want de boord van zijn witte hemd was geborduurd met kerstsymbooltjes, dennetakjes en kaarsjes. En hij had krullend wit haar, precies als het engelenhaar op mijn kerstboom.
“Awel Zunne” sprak hij, want hij bleek van Vlaamse afkomst, “Wordt ter ’s wakker. Ik zal oe wa schoons laoten zien} Kek d’r maor ’s goed. Kersemis zo as ’t ‘r nou in de eiwigheid toa goat. Joa manneke, da’s wa ‘aanders dan da valse glitterspulleke vroager mee al tie vrome zemelkloterij!. Lees verder
Pietje en Grietje
Er waren eens twee eekhoorntjes, Pietje en Grietje. Mannetje en vrouwtje. Zij woonden in een heel groot bos. Zij hielden veel van elkaar, daarom waren zij de hele dag samen. Ook hielden zij veel van spelen en ravotten. Dat deden ze graag, vooral krijgertje spelen. Dan renden ze achter elkaar aan en klommen tegen de boomstammen omhoog. Tot boven in de kruin. En dan sprongen ze over in de kruin van een andere boom, zwevend op hun dikke pluimstaart. Zo leerden zij spelenderwijs aan vijanden, zoals de marter en de bunzing en de vos en de havik, ontkomen. Lees verder