Door nacht en diepe duisternis
en nevel die Zijn adem is
op ’t venster van ’t heelal
kwam eens van uit het voorportaal
en koepel van Zijn kathedraal,
een mild en zuiver licht. Lees verder
Door nacht en diepe duisternis
en nevel die Zijn adem is
op ’t venster van ’t heelal
kwam eens van uit het voorportaal
en koepel van Zijn kathedraal,
een mild en zuiver licht. Lees verder
“Wee mij, wee mij, o ik diep rampzalige!” De oude man in zijn versleten kaftan, die deze woorden sprak, had als in wanhoop de armen omhoog geheven. Terwijl hij die liet zakken, keek hij zijn toehoorders aan en vervolgde, “Ik was een gezien man met een goede nering in een klein stadje genaamd Bethlehem. Gewaardeerd om mijn jovialiteit, mijn grappen en grollen en de voortreffelijke maaltijden die ik opdiende en mijn gastvrijheid. Een gastvrijheid die ik natuurlijk graag beloond zag met klinkende munt, laat ik eerlijk zijn. De schoorsteen kon niet van niets roken, de wijn en de maaltijden die ik serveerde en het onderdak die ik verleende, diende betaald te worden. Net als alle mensen, heb ik ook een vader en een moeder gehad. Dus ook een naam. Maar die naam is roemloos- en eerloos verzonken in het stof der eeuwen, en, hoewel vergeten, toch met schande en vloek beladen. Lees verder
Er was eens een jongeman, die zei: “Stik, niets dan een tram, dat ben ik. Ik ben gedoemd te gaan, steeds langs dezelfde baan. En aan de remise gekomen, is het uit met mij en al mijn dromen.”
Zo dacht die jongeman, maar dat uitzichtloze lot bevredigde hem niet. Er moest méér zijn, dat voelde hij diep in zijn binnenste. Maar wat? Wat knaagde er zo in hem? Wat was dat hunkerende gevoel? Dat vage weten, dat er ergens iets heel moois was. Dat misschien achter de horizon of op de top van een berg op hem wachtte. Hij moest maar gaan zoeken, vond hij. Vragen aan anderen, Aan wegwijzers. Lees verder
Er leefde eens in een klein dorpje een jongen. En die jongen heette Hans. Dat dorpje lag midden in de bossen. Er liep een smal zandpad naartoe, want auto’s reden er toen nog niet. Het was gevaarlijk door dat donkere bos te gaan vanwege rovers en wilde dieren.
Hans was 16 jaar en zoon van een arm boertje. Maar in hun kleine boerderij was het heel gezellig. Vooral ’s winters als er een dik pak sneeuw lag en de stormwind loeide. Dan deden de ouders met de kinderen spelletjes, zoals pandverbeuren en ganzenbord. Lees verder