De kou trekt door mijn hand als ik de sneeuw wegveeg. Het is toch geen weer om zo buiten te liggen. Wolkjes vormen zich rond mijn mond als ik uitadem. Je zult het wel koud hebben. Of voel je geen kou meer?
Ik had een deken mee willen nemen voor je, maar ik kon er geen vinden die we niet zelf nodig hebben. De verwarming doet het niet goed. Maandag komt er een monteur. Met Kerst werken ze niet. Ik zei nog dat we met Kerst toch niet in de kou konden blijven zitten. Maar de mevrouw aan de telefoon kon niets voor ons doen. Ik vroeg me af wat jij zou doen in zo’n geval. En ik bedacht me dat jij ze zou blijven bellen totdat ze iets regelden. Maar toen ik nog een keer belde, kreeg ik hetzelfde verhaal te horen. Dus heb ik het maar opgegeven. Ik kom dus in een koude kerstmis thuis, straks. Ik zie je lachen. Je was altijd al dol op woordgrapjes. Lees verder